De darren voor 2026 zijn van een lijn die door Jans ter Bork in de Ameland genenpool gebracht is.
In de afgelopen jaren gaf Jans steeds van een paar lijnen wat larfjes om te testen en eventueel door te ontwikkelen. Het meeste was prima materiaal, een enkeling viel een beetje tegen en soms…: Wow!!
De dochters van de B69 vielen in de laatste categorie. Van deze zustergroep heb ik van elk een paar F1tjes nageteeld om te kijken wie de beste dochters voortbrengt. B24 was de duidelijke winnaar.
Het is een bij die uitblinkt in alle klassieke Buckfast eigenschappen:
- Ze bouwt grote volken op.
De voorjaarsontwikkeling is stormachtig. Ze zijn in staat om ook uit een relatief klein overwinterd volk snel door te groeien tot een prima productievolk. Ook als het weer slecht is nemen ze geen gas terug. Als ze wind tegen krijgen gaan ze gewoon harder trappen… Goed op het voer letten dus en dan, als het weer opknapt, genieten van bergen bijen. De volken blijven groot, ook in de tweede helft van de zomer. De resultaten op de heide zijn goed. - De zwermdrift is heel beheersbaar.
Stuifmeel wordt netjes in beperkte hoeveelheden buiten het broednest opgeslagen. De honing gaat vlot omhoog. Het volk van B24 zelf heeft nog nooit een zwermcel aangezet. Niet in het testjaar in een Dadantkast tussen de productievolken en ook niet het jaar daarna in een mini+. Bij de F1 dochters komt er soms wel wat zwermdrift voor maar een kleine ingreep is altijd voldoende. De koninginnen kunnen probleemloos het hele jaar op de volken blijven. - Zachtaardigheid en raatzit zijn voorbeeldig.
Ook bij slecht weer kan er moeiteloos in gewerkt worden. De bijen gaan zonder rook naar beneden. - De honingopbrengst is ruim boven het gemiddelde
- Propolisgebruik is heel beperkt.
Vaak zijn kastdelen nog een tijd lang zonder beitel van elkaar te halen. - Braamraat is vrijwel afwezig.
Hierin valt ze écht op. Het moerrooster blijft schoon. Tussen de toplatten van de broedramen vormt zich nauwelijks braamraat, zodat ook die meestal zonder beitel van elkaar te halen zijn. Tussen de honingbakken zit na een zware dracht wel een klein beetje braamraat, maar ook dan valt er honing te oogsten zonder eindeloos wrikken, duwen en trekken. Wat werkt dat lekker! - De honing wordt mooi wit verzegeld.
Wat varroa betreft ben ik voorstander van bijen met een brede weerbaarheid die niet steunt op één enkele eigenschap. De kans om zulke bijen te selecteren is het grootst als we kijken naar het eindresultaat: weinig mijten aan het eind van de zomer. VSH is wel zeker een van de belangrijkere factoren.
In de pedigree zijn verschillende VSH lijnen te vinden.
De laatste generaties zijn niet systematisch op VSH geselecteerd door tellen onder de microscoop na een gecontroleerde besmetting. Wel is duidelijk dat deze bijen zich goed staande kunnen houden tegen de mijten:
Jans behandelt sowieso niet.
Zelf behandel ik na de zomerdracht tijdens een kunstmatige broedpauze met oxaalzuur. De mijten op de schuiflade zijn dan een mooie indicatie voor de besmetting. Bij B24 waren het er op 6 augustus om precies te zijn 17. Ook bij haar zusters telde ik op de ingevette schuiflades tussen 25 en 50 mijten. Terwijl het door het late tijdstip bij veel volken uit de zelfde groep productievolken kantje boord was stonden de B69 dochters er nog blakend van gezondheid bij.
Inmiddels heb ik van deze koningin vele tientallen F1 dochters in de honingproducie gehad. Ook daar ben ik heel tevreden over. De eigenschappen blijven heel stabiel aanwezig.
Ik wens iedereen veel succes met dit mooie Buckfast materiaal.
Elmar Mook
Ons buckfast teeltmateriaal komt of kwam van Horst Preissl, Thomas Rueppel, Klaus Fehrenbach, Werner Gerdes, Carsten Hupfer, Josef Koller, Paul Jungels, Renaud Lavend ‘Home, Thomas Kodym en Stefan Luff